Akkerhommel
 
Bombus pascuorum





De Akkerhommel is een zeer algemene hommel. Hij kan in alle landschapstypes worden gevonden.

De koningin heeft een oranjebruin behaard borststuk. Soms is dit in het midden iets verdonkerd (minstens enkele zwarte haren). Het achterlijf varieert van zwart met een oranje punt tot volledig oranje of oranjebruin (oranje exemplaren lijken dan sterk op Moshommel en Heidehommel). Het achterlijf heeft geen bruine band aan de basis. Steeds zijn er duidelijke zwarte haren aanwezig. De zijkanten van het borststuk zijn grijzig behaard. De koningin meet tot 18 mm. 

De koningin is vanaf begin maart actief. Koninginnen kunnen tot in oktober en bij zacht weer tot in november worden waargenomen.

De werkster heeft dezelfde kleurtekening als de koningin.

De werkster meet tot 15 mm. De werkster verschijnt in april.

Het mannetje heeft dezelfde kleurtekening als de koningin. Het mannetje meet tot 14 mm. Het mannetje verschijnt vanaf eind mei.

Deze hommel heeft een tong van ongeveer 8,5 mm lang.

Deze hommel richt eenjarige staten op.

Het bevruchte vrouwtje (koningin) dat overwinterde, verschijnt in het voorjaar en zoekt een geschikte plaats om een nest te beginnen. Vaak wordt hiervoor een verlaten muizenhol in de grond gebruikt.

Soms worden geschikte plekken bovengronds zoals graspollen of schuren, benut om het nest te maken. 

De koningin bouwt ruimten in het nest met behulp van mos, gras of ander materiaal vermengd met was. Vaak bestaat het nest vrijwel volledig uit mos.

Eén van de ruimten wordt gebruikt als eibeker, een zakvormige structuur die wordt gevuld met stuifmeel (klomp). Hierin legt ze 5 tot 15 eitjes. In een andere ruimte wordt nectar opgeslagen als voorraad. Na ongeveer 4 dagen komen de eieren uit. De larven voeden zich aanvankelijk met de klomp stuifmeel. Na een week zijn de larven volgroeid en verpoppen ze in een cocon. De eerste werksters komen na 1 à 2 weken uit. Zij nemen de broedzorg over. De kolonie telt uiteindelijk 60 tot 150 dieren. De koloniegrootte kan echter sterk verschillen.

Vanaf augustus worden er ook mannetjes geboren en nieuwe koninginnen, die de kolonie verlaten.

Deze soort heeft een middellange tot lange tong en kan op vrijwel alle bloemen foerageren.

Men vindt de soort onder meer op Fluitenkruid, Gewone Spurrie, Kleine Veldkers, Klein Vogelpootje, Look-zonder-Look, Struikhei, Hengel, Rankende Helmbloem, Bosandoorn, Vingerhelmbloem, Blauw Kattenkruid, Lavendel, Gele Lis, Vlinderstruik, Akkerdistel, Boswilg, Braam, Hondsdraf, Speerdistel, Sporkehout, Wilde Marjolein, Winterbloeiende Heide, Sint-Janskruid, Vingerhoedskruid, Beemdooievaarsbek, Bont Kroonkruid, Grote Kattenstaart, Knoopkruid, Gewone Smeerwortel, Kruipende Boterbloem, Leeuwentand-soorten, Leeuwenbek-soorten, Gewone Paardenbloem, Rode Klaver, Wilde Cichorei, Grote Ratelaar, Paarse Dovenetel, Dauwbraam, Gewone Ossentong, Gewone Rolklaver, Slangenkruid, Veldhondstong en Witte Dovenetel.

In het agrarische gebied is de Witte Dovenetel één van de belangrijkste voedselplanten gedurende de nestelperiode van de koningin.

Er kan concurrentie optreden met de Honingbij in fruitboomgebieden gedurende de nestelperiode van de koningin.  

Deze hommel komt algemeen voor in allerlei biotopen, ook in de stedelijke omgeving, op voorwaarde dat er bloemrijke gebieden zijn aan te treffen. De hommel vertoont een voorkeur voor een min of meer beboste leefomgeving.

De koekoekshommels van deze soort zijn de Gewone Koekoekshommel en de Rode Koekoekshommel.