De 7 V's voor meer hommels
 
7.  Veiligheid




Alle dieren hebben behoefte aan veiligheid. Ook bijen zullen er alles aan doen om zichzelf en hun nageslacht tegen verschillende bedreigingen te beschermen.

De slaap- en schuilmogelijkheden bespraken we reeds bij de verblijfsmogelijkheden, maar het begrip veiligheid reikt verder dan deze slaap- of schuilmogelijkheden.

Bijen doen er ook alles aan om zich te verdedigen tegen verschillende predatoren en parasieten.



Predatoren van bijen

Bijen vallen regelmatig ten prooi aan verschillende predatoren. Zoogdieren zoals spitsmuizen, muizen, Egel, Mol, Wezel, Das en Vos voeden zich onder meer met bijen.

De Das wordt zowel door de bijen zelf als door de honing aangetrokken. Bijensteken schrikken hierbij het dier niet af. Deze marterachtige heeft een zeer taaie huid en grote klauwen en kan binnen korte tijd een nest verwoesten.

Ook enkele vogels lusten bijen. Koolmezen lokken vooral 's winters Honingbijen uit hun kast en doen er zich te goed aan. Spechten slagen er soms in een gat in een honingkast te maken en elke Honingbij die ze kunnen vangen opeten.

Ook enkele reptielen hebben bijen op de menu.

De Bijeneter Merops apiaster is een zuidelijke vogel die meer en meer in onze streken is te zien. Het menu van deze vogel bestaat slechts voor een klein gedeelte uit bijen.

Ook enkele spinnensoorten vangen bijen.

De Bijenwolf Philanthus triangulum is een solitaire graafwesp. Het vrouwtje graaft in de zomer een grondnest waarin ze per broedcel een 5 tal bijen als voedsel voor de larven deponeert. Deze wesp vangt de bijen als deze op bloemen aan het foerageren zijn. Met een snelle steek worden de bijen verlamd. De honingmaag wordt ter plaatse leeggedrukt en de nectar dient als energiebron voor de wesp. Daarna klemt de wesp de bij tegen haar buik en vervoert ze naar het nest. Per dag kan de wesp een tiental bijen op deze wijze vangen. De levensduur van het vrouwtjes bedraagt ongeveer een maand. In die maand kan het vrouwtje 5 tot 8 broednesten hebben.

Er bestaat ook een kever met de naam Bijenwolf. De larven van de Bijenwolf Trichodes apiarius leven bij Honingbijen (meestal in verwaarloosde kasten) en solitaire bijen (behangersbijen en metselbijen) en voeden zich niet alleen met de bijeneieren,  -larven en -poppen maar ook met de stuifmeelvoorraad. Deze kever is doorgaans niet schadelijk voor de Honingbijenteelt. In nestgangen kunnen ze meerdere cellen die achter elkaar liggen helemaal leeg eten. Soms doet een larve er 3 jaar over om tot een volwassen kever uit te groeien.

De Doodshoofdvlinder Acherontia atropos is een grote nachtvlinder die soms een bijennest bezoekt. De vlinder kent een aantal trucjes zoals het maken van piepgeluiden en het verspreiden van een bijengeur, maar wordt niet zelden doodgestoken en uit het nest verwijderd.



Parasieten bij bijen

Parasieten kunnen op een korte tijd zorgen voor een decimering van bijenpopulaties. Daarbij geldt dat vooral de kleinste paraistaire organismen het meeste onheil bij de bijen kunnen aanrichten.

Van enkele bijen zijn reeds bepaalde verdedigingsstrategieën tegen parasitisme bekend.

De Grote Wolbij gebruikt voor de bouw harige plantendeeltjes van bijvoorbeeld Slangenkruid, Muizenoor of Ezelsoren. Deze harige deeltjes zijn geen wol, maar bestaan uit cellulose. Het nest wordt aan de buitenkant afgesloten met zandkorrels, stukjes hout of steentjes. De bij haalt klierstoffen om de nestwol te impregneren onder meer bij Klein Streepzaad, Geranium-soorten en Braam. Dit smeersel vormt een bescherming tegen parasieten, in het bijzonder tegen bronswespen.

De Tuinmaskerbij bouwt een nest in holle plantenstengels, vraatgangen van andere insecten of in kunstmatige nestgelegenheid (boorgaten met een diameter van 3 tot 4 mm). In het stedelijke gebied worden ook allerlei spleten en gaten in muren en rieten daken of matten benut om het nest te bouwen. De broedcellen worden van elkaar gescheiden door dunne tussenschotjes geproduceerd door middel van een kliersap. Door middel van dezelfde kliersappen wordt het nest ook afgesloten. Waarschijnlijk helpt deze afsluiting om parasieten weg te houden.



Eencellige organismen

Een bekende eencellige parasiet van de Honingbij is de amoebe Maphighamoebe mellifica, die in de buizen van malphigi leeft. De amoebe maakt een cyste aan voor het ruststadium en vermeerdert zich hierin. De amoebe richt waarschijnlijk weinig schade aan, maar in combinatie met andere parasieten kan een Honingbij toch sterven.



Parasieten uit het geslacht Nosema behoren tot de Microsporidia en vestigen zich in het spijsverteringsstelsel van Honingbijen. Ze zijn schadelijk voor de maagwand en komen vrij als de bijen zich ontlasten. De sporen verspreiden zich naar andere bijen waarna de cyclus opnieuw begint. De soort Nosema ceranae werd pas in 1996 ontdekt en werd in 2004 vastgesteld bij populaties van de Honingbij in Spanje.

Uit Amerikaans onderzoek (2013) is gebleken dat een massale sterfte van Honingbijen kan worden veroorzaakt door een cocktail van pesticiden (onder meer fluvalinate en amitraz) en schimmelbestrijdingsmiddelen (onder meer de fungiciden chlorothalonil en pyraclostrobin) die worden aangewend bij de teelt van gewassen zoals appel, pompoen, komkommer en blauwe bessen. De combinatie van bestrijdingsmiddelen zorgt ervoor dat de bijen minder of niet meer resistent zijn tegen de parasiet Nosema ceranae, waardoor ze sterven. Niettegenstaande fungiciden zijn ontwikkeld om schimmels te doden en geen insecten, blijken ze dus toch dodelijk te zijn voor bijen. Bij landbouwkundig gebruik van insecticiden en fungiciden worden ook verschillende wilde bloemen in de omgeving besmet.  



De larven van Honingbijen kunnen worden aangetast door vuilbroed, dit is een verzamelnaam voor verschillende bacteriën. De bacterie Melissococcus pluton wordt ook “Europees vuilbroed” genoemd terwijl “Amerikaans vuilbroed” wordt veroorzaakt door de bacterie Paenibacillus larvae. De bacterie verandert de larven van de Honingbijen in slijmerige, rottende massa’s die het gehele volk kunnen aantasten. Besmette bijenvolken moeten zo snel mogelijk worden vernietigd. Een uitbraak moet onmiddellijk gemeld worden aan de overheid.



Spinachtigen

De kleinste geleedpotige parasieten van de Honingbij zijn mijten uit het geslacht Acarapis, zoals Acarapis woodii. Deze zijn zo klein dat ze in de adembuisjes van de bij, de tracheeën, kunnen leven. Hierin leggen de vrouwtjes eieren. Deze parasieten voeden zich met het bloed van de bij door het op te zuigen.

De Varroamijt  Varoa destructor is een spinachtige die wereldwijd miljoenen slachtoffers onder de Honingbijen maakt. Het is een parasiet, die oorspronkelijk afkomstig is uit Oost-Azië. Het is van oorsprong een parasiet van de Aziatische honingbij Apis cerana, die zelf reeds enige natuurlijke weerstand heeft opgebouwd, zodat besmetting door de mijt beperkt kan blijven. Honingbijen in onze streken hebben deze weerstand nog niet ontwikkeld. Pas in de loop van de twintigste eeuw is de mijt naar West-Europa overgebracht, zodat de Honingbijen zich nog niet hebben kunnen aanpassen. Tegen deze mijt werd vroeger vaak het middel Apistan ingezet, maar de Varroamijt is hier in westelijk Europa grotendeels resistent voor geworden. Deze mijt veroorzaakt vooral schade bij Honingbijen Apis mellifera door het zuigen van lichaamssappen van larven, poppen en imago’s. Een aangetaste larve is na de verpopping misvormd (gedegenereerde vleugels) of kan nog amper vliegen door onvoldoende ontwikkelde vliegspieren of andere inwendige misvormingen. Deze mijt is ook een overbrenger van een aantal virussen, waaronder APV (Acute Paralyse Virus) en DWV (Deformed Wing Virus). De ziekte veroorzaakt door de mijt wordt varrose genoemd. De mijt kan zich alleen voortplanten in een honingbijenkolonie. De mijt hecht zich aan het lichaam van de bij (zowel de larven, poppen en imago’s) en verzwakt de bij door lichaamssappen op te zuigen.

Een parasiet van de Grote Wolbij is de Wolbijenmijt Sennertionyx manicati. Indien er zich koekoeksbijen in het nest begeven, kunnen deze op hun beurt het slachtoffer worden van deze mijt (hyperparasitisme).

De mijt Chaetodactylis osmiae komt vooral voor in de nesten van de Rosse Metselbij als de nesten te vochtig worden. De mijt voedt zich met het larvenvoedsel en afval en tast de eitjes zelf niet aan.

De mijt Sennertia cerambycina is een parasiet bij de Blauwzwarte Houtbij.



Kevers

De Gewone Oliekever Meloe proscarabaeus parasiteert bij het Roodgatje.

De Smalvleugelige Sachembijenoliekever Sitaris muralis parasiteert vooral op de Gewone Sachembij. Deze oliekever is voor zijn voortbestaan afhankelijk van deze bij. De kever legt eieren in de buurt van de nesten van de bij. Na overwintering klampen de larven (triungulinen) zich vast aan een Sachembij-mannetje, stappen tijdens de paring over op een vrouwtje en kunnen zo in een nest komen. Hier eten ze bijenlarven en de opgeslagen pollen-en-nectarbrij op en ontwikkelen ze zich verder.

De oliekever Stenoria analis is een parasitaire kever bij de Klimopbij.

De Kleine Bijenkastkever Aethina tumida leeft in kasten met Honingbijen. Deze kever vormt potentieel een ernstige bedreiging voor de Vlaamse imkerij, maar is voorlopig in Vlaanderen nog niet gesignaleerd. De kever kan ook hommelnesten aantasten.



Waaiervleugeligen

Het Zandbijwaaiertje Stylops melittae wordt vaak als parasiet bij volwassen exemplaren van het Vosje, de Grijze Zandbij en de Dageraadzandbij aangetroffen.



Vliegen

De Gewone Wolzwever Bombylius major kan in de nesten optreden als parasiet bij de Grasbij en het Vosje.

De Muurrouwzwever Anthrax anthrax parasiteert bij de Rosse Metselbij. 

De bloemvlieg Leucophora obtusa parasiteert bij het Vosje, de Dageraadzandbij.

Het Bont Blaaskaakje Myopa buccata is een endoparasitaire vlieg bij de Meidoornzandbij.

De blaaskopvlieg Zodion kroeberi treedt bij de Schorzijdebij als parasiet op.

De dambordvlieg Miltogramma germari is een parasitaire vlieg bij de Pluimvoetbij.

De fruitvlieg Cacoxenus indagator is een voedselparasiet bij de Rosse Metselbij.

De vlieg Apocephalus borealis, die eitjes legt in de Honingbijen, kan een belangrijke rol spelen in de verdwijnziekte.

De Bijenluis Braula coeca is een vleugelloze vlieg uit de familie van de luisvliegen, waarvan de larven tunnels in de raten boren. De larven eten vermoedelijk alleen honing en stuifmeel. De volwassen vlieg klampt zich vast op het borststuk van een bij. De vliegt kruipt af en toe naar de monddelen van de bij en prikkelt de bij, waarna de bij wat honing afgeeft, die door de vlieg wordt gegeten. De Bijenluis staat bekend als een weinig schadelijke soort.



Vlinders

De rupsen van de Grote Wasmot Galleria mellonella en de Kleine Wasmot Achroia grisella komen voor in de nesten van Honingbijen. Ze voeden zich in de kasten van Honingbijen met de opgeslagen voorraden was, honing en stuifmeel. Wasmotten komen doorgaans voor in verwaarloosde of verzwakte bijenkasten. Bij een gezond volk maken de motten weinig kans.



Wespen

De Groefbijendoder Cerceris rybyensis, een wesp, dringt soms de nesten van de Heidezandbij binnen.

De hongerwesp Gasteruption erythrostomum kan als parasiet optreden bij de Kleine Klokjesbij en de Grote Klokjesbij. De wesp wacht in de nabijheid van het nest de kans af om een eitje te leggen op een onbewaakt moment.

De Gewone Goudwesp Chrysis ignita parasiteert vaak bij de Ranonkelbij, de Tronkenbij, de Rosse Metselbij en de Slangenkruidbij.

De Gewone Knotswesp Sapyga clavicornis is een bekende nestparasiet bij de Ranonkelbij.

De Bonte Knotswesp Sapyga quinquepunctata parasiteert bij de Rosse Metselbij en de Blauwe Metselbij.

De Kleine Knotswesp Sapygina decemguttata parasiteert bij de Tronkenbij.

Wespen van het genus Coelopencyrtus parasiteren bij de Resedamaskerbij.



Koekoeksbijen

Verschillende koekoeksbijen, die we in deel 2 hebben beschreven, parasiteren op hun respectievelijke gastheerbijen.



Het belang van veiligheid voor hommels


Predatoren van hommels

Vanaf de start van een nieuw nest tot aan het uiteindelijke verval van de hommelkolonie staan een hele waslijst aan soorten aan te schuiven om het hommelvolk te belagen. 

De in een hommelnest aanwezige nectar, stuifmeel, larven en poppen trekken een bont gezelschap van andere dieren aan zoals muizen, spitsmuizen, Egel, Mol, Wezel, Das en Vos.

De insectenetende zoogdieren graven de hommelnesten op en eten ze leeg. Een belangrijke vijand is de Veldmuis die deels ondergronds leeft en in de koudere maanden vele overwinterende koninginnen buitmaakt.

Bij de vogels zal vooral de Wespendief regelmatig de inhoud van hommelnesten leegroven. Een andere vogel die graag hommels lust is de Bijeneter. Deze vogel wordt echter nog niet zo vaak in Vlaanderen gezien.

De Grauwe Klauwier vangt regelmatig hommels en spiest de prooi vast op doornen van struiken. 

De eitjes, larven en volwassen hommels kunnen ook het slachtoffer worden van mieren, roofvliegen en spinnen. Mieren zullen zich vooral te goed doen in het nest aan de eitjes en de larven.

Wat de spinnen betreft, ontwikkelen hommels een kleine positieve elektrische lading. Door deze elektrische lading geraken hommels snel in spinnenwebben van bijvoorbeeld de Kruisspin verstrikt en worden ze een gemakkelijke prooi voor spinnen. De elektrische lading trekt namelijk de (negatief geladen) spinnendraad van spinnenwebben aan. Gelukkig blijken de nectar en het stuifmeel van bloemen ook negatief geladen te zijn, zodat ook dit voedsel gemakkelijk blijft kleven aan de positief geladen hommels.  

Ook de Gewone Oorworm kan flink wat schade aanrichten in de hommelnesten.

De meeste insectenetende vijanden eten alleen de inhoud van borststuk van de hommel en ontdoen hun prooi voorafgaand aan de maaltijd van de kop en het achterlijf. In het borststuk zijn de meeste spieren en zenuwen gelegen waardoor dit het eiwitrijkste deel van het lichaam is.

Hommels beschikken met hun angel over een geducht wapen om hun nest te beschermen. De verdediging van het nest is een belangrijk aspect van het hommelgedrag. Bij het opstarten van de kolonie zal de hommelkoningin zelf moeten instaan voor de bescherming van de eitjes en later de larven tegen indringers. Later zullen de werksters de verdedigingstaken overnemen.

Om predatoren af te schrikken hebben hommels ook een aposematische kleuring, bestaande uit afwisselende kleurenbanden.

De werksters verdedigen het hommelnest door de aanvaller te steken.

Niet alle hommelsoorten gedragen zich op dezelfde manier bij een verstoring van het nest. 

De Akkerhommel, de Grashommel en de Zandhommel staan bekend als zachtaardig. Bij een verstoring vliegen de werksters meestal niet op de indringer af, maar gaan ze op hun rug liggen, klaar om alles wat hen aanraakt te steken of met de poten of kaken vast te grijpen.

Bij de Moshommel wordt het nest bijzonder fanatiek verdedigd door de werksters die hun doelwit daarbij zelfs achterna vliegen om het alsnog te steken. Als de kolonie reeds goed is ontwikkeld kunnen er tientallen werksters overgaan tot een krachtdadige aanval van de nestverstoorder die verschillende keren kan worden gestoken. Bij mensen worden vooral het hoofd en de handen door de Moshommel geviseerd als steekplaatsen. Het risico van vertrapping van het oppervlakkig liggende nest door grote grazers of mensen is bij deze hommel groot. Een sterke reactie van deze hommel maakt de kans dat de verstoorders weggejaagd worden uit de omgeving van het nest. 



Parasieten bij hommels

Een verbazingwekkend groot aantal parasitaire dieren kan meeprofiteren van de hommelnesten. Ze zijn er afhankelijk van en de hommelsoorten die nog talrijk voorkomen kunnen dus een belangrijke bijdrage leveren tot het voortbestaan van deze organismen.

Hommels worden belaagd door verschillende micro-organismen zoals virussen, schimmels, bacteriën, wormen, verschillende vliegensoorten en kevers.

De verschillende parasieten hebben veel invloed op het overleven en de reproductie van hommels. Ze kunnen niet alleen het aantal werkbijen in de kolonie verminderen, maar ook de voortplanting lamleggen. In eerste instantie zijn ze niet fataal; de hommels sterven niet of toch niet onmiddellijk, maar de parasieten veranderen wel de manier waarop de hommels foerageren.



Virussen

Honingbijen kunnen voor overdracht van virussen zorgen naar hommels toe. Ook de gekweekte hommels, die vatbaarder zijn voor virussen, kunnen zorgen voor de overdracht van deze virussen naar hun wilde verwanten.

Voorbeelden van virussen die kunnen worden overgedragen zijn het black queen cell virus (BQCV) en het vervormde vleugel-virus (Deformed Wing Virus of DWV).

Ook hommels kunnen onrechtstreeks ook slachtoffer worden van de Varroa-mijt, dit  via de virussen die door deze parasiet worden overgebracht (zoals DWV) naar Honingbijen, waarna de Honingbijen het virus op bloemen achterlaten; deze bloemen worden ook door hommels bezocht zodat deze met het virus worden besmet.

DWV is al bij hommels gevonden. De vleugels van de aangetaste hommels zijn weinig of volledig niet ontwikkeld. Het virus veroorzaakt verkreukelde vleugels en soms een verkort achterlijf. Het is bekend dat het virus ook bij de Aardhommel en de Veldhommel voorkomt. De Varroamijt kan zich alleen ontwikkelen in de kasten van Honingbijen. Men vermoedt dat het virus via bloemen overstapt van Honingbijen naar hommels. De koninginnen blijken vatbaarder te zijn voor DWV dan de werksters of mannetjes.



Schimmels

Hommelvolken die besmet worden met de schimmel Nosema bombi ondervinden ernstige gevolgen voor hun reproductie.



Wormen

De nematode Sphaerularia bombi, een wormachtig diertje van ongeveer 1 mm lang, belaagt alleen hommelkoninginnen en de vrouwtjes van koekoekshommels. Als een Aardhommelkoningin in mei nog laag vliegend “op zoek is” naar een geschikte nestplaats heeft deze waarschijnlijk last van deze endoparasiet die behoort tot de wormen. De infectie gebeurt meestal tijdens de overwintering in de grond. Deze nematode zorgt ervoor dat de eierstokken niet kunnen ontwikkelen; de koningin kan geen nest starten en zal zonder nageslacht sterven. De hommelkoningin zal sterven en tot 10.000 stuks jonge nematoden, die zich in het lichaam van de hommel hebben ontwikkeld, in de grond achterlaten. Daar wachten de diertjes op een volgend slachtoffer. 



Vliegen

De vlieg Apocephalus borealis  treedt op als een parasitoïde bij Honingbijen en hommels. Deze vlieg legt eitjes in de hommel. Wanneer de eitjes uitkomen, beïnvloeden de larven het gedrag van de hommel. Uiteindelijk doden ze ook de hommel. Zo’n zeven dagen na haar dood kruipen de larven uit de buik en kop van de hommel. Als de hommels drager zijn van de parasiet verlaten ze het nest en blijven ze schijnbaar zonder richtingsgevoel ronddolen. En wanneer hun laatste minuten zijn aangebroken, vertonen ze ook opvallend gedrag, waarbij ze blijkbaar niet meer op de poten kunnen blijven staan. Mogelijk verstoren de parasieten ook de biologische klok van de hommels. De hommels worden niet alleen van binnenuit opgegeten door de larven van de vlieg. Ze blijken bovendien vaak ook nog drager te zijn van een aantal virussen. De vlieg blijkt dus ook virussen over te brengen. Deze vlieg kan dus ook een vector (overbrenger) zijn van ziektes van Honingbijen naar hommels (of omgekeerd).

De dambordvlieg Brachicoma devia parasiteert op het broed van hommels. Een gekende gastheer is de Moshommel.

De dambordvlieg Senotainia tricuspis is een ovovivipare vlieg die de larven op vliegende hommels legt, tussen de kop en het borststuk. De larve vreet zich van buiten naar binnen. De hommel in kwestie overleeft deze aanval niet. Van een hommelvolk zijn er gemiddeld een tiental slachtoffers van deze parasiet.

De blaaskopvliegen (Conopidae) vallen op door hun tamelijk grote kop. Het achterlijf is wespachtig, gekromd en achteraan verdikt. Deze vliegen zijn bloembezoekers. Met hun grote zuigsnuit kunnen ze diep in de bloemen doordringen. De vrouwtjes vallen bijen, wespen of hommels aan om in de vlucht een eitje in hun achterlijf te leggen met een flinke legboor, die als een soort pistool is uitgerust om vliegensvlug een eitje te kunnen leggen in de gastheer. De larve eet de gastheer van binnen uit op en verpopt na het overlijden van deze gastheer.

Blaaskopvliegen kunnen bij hommels razendsnel een eitje onder een van de tergieten “kleven”, waarna de uitgekomen larve zich bij de hommel naar binnen werkt.

Deze blaaskopvliegen hebben zo hun eigen favorieten om te parasiteren.

De Zilveren Blaaskop Conops quadrifasciata parasiteert bij de Steenhommel.

Het Gewoon Knuppeltje Physocephala rufipes parasiteert bij de Steenhommel, Tuinhommel, Akkerhommel en Weidehommel.

De Roestbruine Kromlijf Sicus ferrugineus parasiteert bij de Steenhommel en de Aardhommel.

De larven van de blaaskopvliegen voeden zich aanvankelijk met het bloed van de hommel. De hommel blijft dan nog ongeveer 2 weken in leven. Tegen dan is de larve volgroeid, waarna de verpopping gebeurt in het hommelkarkas. Ook de overwintering vindt dan plaats in het karkas. In het volgende voorjaar knaagt de uit de pop gekomen vlieg zich naar buiten via de rand van een tergiet. 

In de natuur kan 10 tot 30% van de hommelwerksters geïnfecteerd zijn door de larven van blaaskopvliegen. De larve vult het achterlijf waarin zich de nectarmaag bevindt.



Kevers

De Kleine Bijenkastkever Aethina tumida, die men voorheen enkel kende bij Honingbijen, is ook al bij hommels gevonden. Deze kever komt nog niet in Vlaanderen voor.

De Zwartspriethommelkever Antherophagus nigricornis, ook Liftkevertje genoemd, is een kevertje van ongeveer 5 mm groot. Het behoort tot de dwergschimmelkevers. Deze parasitaire kever heeft stevige, dubbel getande kaken. Het vrouwtje wacht op een bloem, meestal een lipbloem, de komst af van een hommel. Als de hommel de bloem bezoekt, bijt de kever zich met de kaken vast aan de zuigsnuit, poot of antenne van de hommel. De kever heeft een dermate stevige grip dat de hommel niet in staat is de kever te verwijderen. Op die manier wordt de kever vliegend meegenomen naar het hommelnest, vandaar de naam “Liftkevertje”. In het hommelnest zet de kever eitjes af. De larven van de kever voeden zich met de was, het jonge hommelbroed en de stuifmeelvoorraden. Doordat hij ook het jonge hommelbroed verorbert, kan men deze kever niet als een commensaal bestempelen.  



Vlinders

Soms worden ook hommelnesten door wasmotten, die tot de vlinders behoren en normaal gezien bij Honingbijen actief zijn, belaagd.

De Grote Wasmot Galleria mellonella komt vooral voor in de nesten (korven) van Honingbijen maar kan dus ook in hommelnesten voorkomen. Deze mot is vooral te vinden in de voorraad van de imker, bijvoorbeeld bij de opslag van ramen. Zwakkere en kleine volken kunnen op de buitenste ramen last krijgen van deze mot, hetgeen in het slechtste geval kan leiden tot verminderde broedresultaten. Omdat deze mot ook naar andere kasten dan naar de geboortekast kan gaan, is het een potentiële overbrenger van ziektes.

Ook de Kleine Wasmot Achroia grisella, die een vergelijkbare levenscyclus heeft als de Grote Wasmot, komt voor in de nesten van Honingbijen. Beide soorten komen wel niet tegelijk in één bijenkast voor, want de larve van de Grote Wasmot eet deze van de Kleine Wasmot op. Ook deze mot kan in hommelnesten voorkomen.

De wasmotten vinden een hommelnest op de geur.



Wespen

De schildwesp Syntretus splendidus is een parasitoïde van hommels.

De parasitoïde Grote Mierwesp Mutilla europaea kan in hommelnesten voorkomen. Deze mierwesp parasiteert bij de Moshommel en waarschijnlijk bij de Heidehommel.

De bronswesp Melittobia acasta parasiteert op het broed van hommels. Het hele broednest kan hierdoor verloren gaan.   



Indien er een grote diversiteit en abundantie aan soorten die parasiteren op hommels in een gebied worden vastgesteld, dan toont dit aan dat er goed uitgebouwde hommelpopulaties aanwezig zijn in het beschouwde gebied.



Koekoekshommels

Koekoekshommels lijken doorgaans zeer sterk op hommels die ze parasiteren. Een koekoekshommel doodt meestal de koningin dood, deponeert de eitjes in het bestaande nest en laat de eieren en larven verder verzorgen door de aanwezige werksters. Koekoekshommels hebben zelf geen werksters en leiden een zwervend bestaan. Ze zijn moeilijk te doden door de werksters omdat ze geen was uitscheiden en daarom minder klieropeningen hebben die een zwakke plek vormen bij normale hommels. De lichaamsbepantsering van de koekoekshommel is ook veel dikker.



De Lichte Koekoekshommel parasiteert vooral bij de Tuinhommel, maar ook bij de Boomhommel en de Grote Tuinhommel.

De Tweekleurige Koekoekshommel parasiteert bij de Veldhommel en waarschijnlijk ook bij de Wilgenhommel en de Grote Veldhommel. Bij het binnendringen van het nest van de gastheer doodt het vrouwtje zowel de werksters die haar aanvallen als de koningin van het gastheernest. De koekoekshommel zal ook niet toestaan dat de werksters darren kweken, want ook de darren worden door de koekoekshommel geproduceerd. In het aangevallen nest worden alleen nieuwe koekoekshommelkoninginnen geboren, geen werksters en darren, die uit onbevruchte eitjes worden geboren. De paring gebeurt in de eerste weken daarna. De koninginnen overwinteren solitair en starten in het voorjaar een nieuwe cyclus.

De Gewone Koekoekshommel is vooral een parasiet bij de Akkerhommel, maar ook wel bij de Weidehommel en de Heidehommel. Het vrouwtje dringt het nest binnen van haar gastheersoort en schakelt met haar angel de hommelkoningin uit. Vervolgens legt ze haar eitjes in het nest en de larven worden grootgebracht door de werksters van de gastheersoort.

De Boomkoekoekshommel is een broedparasitaire hommel. Hij werd nog niet in het stedelijke gebied opgemerkt, niettegenstaande de Boomhommel, zijn gastheerbij, daar wel meer en meer voorkomt.

De Rode Koekoekshommel parasiteert vooral bij de Steenhommel, soms ook bij de Boshommel of de Akkerhommel. Na de overwintering dringt een bevrucht vrouwtje het nest binnen van de gastheerbij. Daar vernielt ze het gevormde eibekertje en maakt met de was ervan een nieuwe eibeker waarin ze haar eitjes deponeert. Die eieren worden dan verder verzorgd door de werksters van de gastheer. 

De Vierkleurige Koekoekshommel is een broedparasiet van de Weidehommel en de Veenhommel.      

De Grote Koekoekshommel zoekt voor de voortplanting de nesten op van de Aardhommel, waarop deze bij trouwens sterk lijkt.



Commensalen bij hommels

Bij commensalisme ondervindt partner 1 een voordeel, terwijl partner 2 geen invloed (voordeel of nadeel) ondervindt.

Als commensalen in de nesten treffen we onder meer soorten die behoren tot de springstaarten, de mijten, de mieren, de kevers, de vliegen (bijvoorbeeld van de genera Fannia en Volucella) en de vlinders.

Verschillende mijten zoals Parasitus fucorum en Tyrophagus laevis leven vooral van afval in het nest en gaan mogelijk schimmelvorming tegen. Ze voeden zich wellicht ook wel met de voedselvoorraad, maar zonder dat de hommels daar veel last van ondervinden. De mijten verlaten een hommel soms bij bloembezoek en wachten dan een volgende hommel op om daarop over te stappen. Zo bewerkstelligen de mijten hun verspreiding.

De mijt Tyrophagus laevis brengt op het lichaam van de koningin de winter door.

Mijten kennen 7 ontwikkelingsstadia: ei, prolarve, larve, protonimf, deutonimf, tritonimf en imago. Alleen als deutonimf en imago zijn de mijten actief. In de andere stadia wachten ze gewoon op de volgende vervelling. Ze verspreiden zich als deutonimf. Ze laten zich in de vacht van een hommel vervoeren, stappen af op een bloem en wachten op de volgende hommel. Dan hechten ze zich daaraan vast en worden naar een hommelnest vervoerd. In het hommelnest bereiken ze het imagostadium en kunnen ze zich voortplanten. 

Als er te veel mijten zijn kan dit wel zeer hinderlijk zijn voor de hommels. Een normaal functioneren van de hommel is soms niet meer mogelijk. Toch zijn deze mijten niet te vergelijken met de Varroa-mijten, want ze leven niet in het broed en ze zuigen geen bloed.

Enkele Cryptophagus-kevers (C. setulosus, C. populi en C. pubescens) leven in het hommelnest van schimmels en hun sporen. Mogelijk voeden ze zich ook met afval in het hommelnest. Het zijn commensalen.  

De Hommelzweefvlieg Volucella bombylans (ook Hommelreus genoemd)  is een wollig behaarde zweefvlieg die van mei tot augustus voorkomt op beboste terreinen en bij bosranden. Soms wordt deze soort ook in tuinen gezien. Deze zweefvlieg bootst verschillende hommelsoorten na. De larven ontwikkelen zich onder de grond in hommelnesten. Ze voeden zich met dode larven en allerlei ander nestafval. De 3 kleurvormen van deze zweefvlieg zijn aangepast aan de gastheerhommels (Steenhommel, Aardhommel en Weidehommel). Wanneer het vrouwtje van deze zweefvlieg in een hommelnest door de werksters wordt doodgestoken wordt het orgaan van de vlieg toch nog geactiveerd om eitjes te leggen in het nest en dus de voortplanting van de zweefvlieg nog te verzekeren.

Het vrouwtje van de Hommelnestmot Aphomia sociella legt eitjes in de zomer. De rupsen leven in juni-juli in hommelnesten. Ze voeden zich met de afvalresten in het nest. De rupsen zijn pas actief als het hommelnest op zijn eind is. De darren en de jonge koninginnen zijn dan al geboren en het nest heeft nog slechts een overnachtingsfunctie voor de overblijvende werksters. De rupsen voeden zich alleen met de was en zijn in een normaal hommelvolk nog niet actief als er nog hommellarven of -poppen zijn. De rupsen worden zo’n 12 mm lang. In hommelnestkasten kunnen de rupsen wel wat schade toebrengen doordat ze ieder voor zich een gootje knagen in het kasthout om zich in te verpoppen, dicht naast elkaar. De rupsen overwinteren in een heel sterk spinsel en verpoppen pas in het voorjaar. 



Veiligheid - Maatregelen in agrarische gebieden



Om zich te verdedigen tegen hongerige insecten produceren planten chemische stoffen die schadelijk zijn voor hun belagers. Amerikaanse wetenschappers toonden aan dat bepaalde stoffen in de nectar hommels beschermen tegen parasieten. De wetenschappers infecteerden de hommels met een veel voorkomende darmparasiet. Vervolgens testten ze de impact van stoffen zoals nicotine, anabasine en amydaline, die voorkomen in de nectar van onder meer Boomtabak – een aan de tabaksplant verwante struik -, Amandelbomen en Linde-soorten. Een dieet rijk aan die stoffen deed de ernst van de infectie met 60 tot 80 procent afnemen, vergeleken met referentiehommels die enkel een suikeroplossing werden aangeboden.

Infecties met parasieten zijn één van de mogelijke oorzaken van de achteruitgang van bijen en hommels. Door de juiste planten aan te bieden in de buurt van bijen- en hommelkolonies kan de weerstand van de bestuivers worden verhoogd.

De zogenaamde secundaire metabolieten (bijvoorbeeld nicotine) helpen de plant niet met de groei of voortplanting, maar beschermen de plant wel tegen herbivoren. Sommige metabolieten zijn giftig voor mensen.

Een ongunstig neveneffect is wel dat de hommels die de nectar met de secundaire metabolieten opnemen een verminderde reproductie hebben. De eitjes worden ook later in het jaar gelegd dan bij de hommels die deze nectar niet opnemen.

Hommels zullen de nectar van planten met een bepaalde medicinale werking, bijvoorbeeld de versterkte afweer tegen parasieten, opnemen als zij dit nodig achten. Ze zullen in dat geval bewust kiezen voor die planten. 

Deze zelfmedicatie zal veel minder nodig bij sterke hommelkolonies, want het zijn precies de verzwakte kolonies die het zwaarst door parasitisme zullen worden getroffen.

Een ruim aanbod van verschillende voedselplanten in de omgeving vergroot niet alleen het ‘normale) voedselaanbod voor de hommels, maar stelt hen ook in de mogelijkheid om de nectar te vinden die ze kunnen gebruiken bij de zelfmedicatie tegen parasitisme.

Als de hommels gezond zijn, zullen ze de gewone voedselplanten bezoeken; als ze parasieten dragen gaan ze over tot het bezoeken van andere planten.



Veiligheid - Maatregelen in natuurgebieden



In de natuurgebieden geldt hetzelfde als in de agrarische gebieden; hoe groter de variatie, hoe ruimer het aanbod aan verschillende planten zal zijn. Dit zorgt ook weer voor gezondere hommelpopulaties en stelt de hommels ook in staat om planten te bezoeken die nectar bevatten met secundaire metabolieten als middel tegen de parasieten.



Veiligheid - Maatregelen in stedelijke gebieden

Het is misschien vooral in de stedelijke gebieden dat de hommels veel verschillende planten zullen aantreffen; zowel de gewone voedselplanten als de planten met secundaire metabolieten.

Tabaksplanten en Linde-soorten zijn immers soms goed vertegenwoordigd in de stedelijke gebieden.

Enkele hommelsoorten (Aardhommel, Steenhommel en Boomhommel) kiezen ervoor om hun nest te maken in spouwmuren. Ook deze zullen ze vooral in de stedelijke gebieden vinden. Deze spouwmuren zullen ongetwijfeld meer bescherming bieden tegen predatoren dan pakweg een boomholte.