De 7 V's voor meer hommels
 
5.  Verwildering




Er wordt in Vlaanderen niet veel plaats meer gelaten voor echt natuurlijke begroeiingen. De plaatsen waar men ruigtes of braamstruwelen laat staan, ook nadat deze zijn uitgebloeid, zijn schaars.

Elke wilde plant heeft in de natuur nochtans zijn rol. Brandnetels hebben bijvoorbeeld weinig te bieden aan onze bijen maar verschillende dag- en nachtvlinders, wantsen, slakken, cicaden, snuitkevers, glanskevers en bladluizen zijn direct afhankelijk van deze brandnetels. Sommige vogels broeden tussen de brandnetels. De Grote Brandnetel bijvoorbeeld betekent voedsel voor heel veel rupsjes (Kleine Vos, Dagpauwoog, Gehakkelde Aurelia, Atalanta, Landkaartje).

Een bloemrijke, natuurlijke omgeving wordt door de burgers als aantrekkelijk ervaren. Maar een maximale bloemenrijkdom betekent nog niet dat er veel insecten louter hierdoor zullen worden aangetrokken.

Pioniersvegetaties worden vaak als ongewenste onkruiden beschouwd. De terreinen worden snel aanzien als “slordig”. Maar deze gronden met de aanvankelijke ijle begroeiingen warmen snel op. Heel wat bodembewonende bijensoorten en tal van andere insecten maken gebruik van de kale, warme bodems om een grondnest te maken.

Een echt ecologisch beheer zal inhouden dat er niet alleen wordt gestreefd naar veel bloemen, maar naar veel verschillende plantensoorten, ook deze met minder opvallende bloemen.

Wanneer we de lijst van de geschikte planten voor bijen overlopen, stellen we vast dat de belangrijkste families in Vlaanderen composieten, vlinderbloemigen, lipbloemigen, kruisbloemigen en schermbloemigen zijn. Het valt hierbij op dat veel bijen, ook de meest zeldzame soorten, vaak zeer algemene plantensoorten bezoeken.

Deze zeer algemene plantensoorten leveren een zeer grote bijdrage als voedselbron voor onze bijen.

En de meest aantrekkelijke bloemplanten voor bijen zijn deze die meestal worden bestempeld als “onkruid”.  Zo worden gele composieten, Madeliefjes en tal van Kruiskruid-soorten vaak zo snel als ze zijn opgekomen weer weggeschoffeld.

Hoewel deze plantensoorten zeer algemeen voorkomen, zijn de grote aantallen wel noodzakelijk om onze bijengemeenschap van voedsel te voorzien.

Men heeft de meeste kans om soorten zoals bijvoorbeeld de Witgevlekte Tubebij te zien op die plaatsen waar de natuur niet te sterk wordt onderhouden en dode bomen, stronken of takken niet stelselmatig worden verwijderd.

Een combinatie van het afgenomen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen zowel bij het beheer van de openbare groenvoorzieningen als bij het onderhoud van particuliere tuinen heeft ervoor gezorgd dat het aantal bijen in de stedelijke gebieden is toegenomen in de eerste decennia van deze eeuw.

In de agrarische gebieden ondervinden de hout- en stengelnestelaars onder de bijen hinder van de afname van overjarige kruiden- en struikvegetaties in het landschap. Een meer opgeruimd agrarisch landschap met minder houtwallen, houtkanten en oude weidepalen (rasterpalen) dragen ongetwijfeld bij aan de afname. 

Zo is het vooral voor de bovengronds nestelende bijen belangrijk dat er  voldoende dood hout aanwezig is. Weidepalen vol vraatgangen ogen misschien wat slordig, maar het zijn nuttige nestelplaatsen voor enkele bijensoorten.

In het voorjaar worden dode bladeren die in parken en tuinen zijn achtergebleven gebruikt door bijen om zich op te warmen. Vanwege de bruine kleur warmen deze bladeren sneller op dan groene planten. Het is precies deze extra warmte die voorjaarsbijen wel kunnen gebruiken. Daarom kan het nuttig zijn om in de herfst en winter de gevallen bladeren gewoon in de tuin te laten liggen op zonbeschenen plekken. 

In natuurgebieden zorgen liggend dood hout en overjaarse ruigten van planten met holle of merghoudende stengels voor nestgelegenheid voor bovengronds nestelende soorten.

Het is positief om te zien dat er veel stedelijke gebieden niet te veel meer wordt “opgekuist”. Aanwezige takkenwallen, dood hout en ruigere hoekjes met onder meer braamstruwelen zijn een pluspunt in het stedelijk openbaar groen. Bijen vinden er veel nestgelegenheid, maar ook veel andere soortgroepen profiteren van deze mate van verwildering.

Zonnige en bloemrijke parken waarin veel puinbrokken en dood hout is verwerkt of waarin oude en vervallen stenen muren aanwezig zijn, bieden doorgaans veel nestgelegenheid aan wilde bijen.

Doordat een beheer vaak ontbreekt of zeer extensief is, vormen ruderale ruigten een uitstekende biotoop voor de bijensoorten die in rechtopstaande kruidachtige stengels nestelen.

Grondnestelende bijensoorten worden minder verstoord als er minder wordt geschoffeld in plantenvakken.

Zandhopen met steilwandjes aan de achterzijde van bedrijfsgebouwen met verschillende bloeiende wilde planten kunnen ook hier bijen aantrekken. Er zijn bijen die vrijwel exclusief nestelen in dergelijke steilwandjes.  



Het belang van verwildering voor hommels

Sommige hommelsoorten nestelen bovengronds tussen graspollen en onder moskussens of op rommelige plekken waar plantenmateriaal ongestoord blijft liggen. Andere hommelsoorten gebruiken ondergrondse muizenholen als nestplaats.

Oude, holle bomen kunnen, levend of dood, een geschikte nestplaats bieden voor bijvoorbeeld de Boomhommel.

In een “opgeruimde” omgeving is het moeilijk om geschikte nestgelegenheid te vinden.

In verloren hoeken van stadstuinen kunnen bladhopen of takkenhopen worden gelegd. Tuinen moeten niet ouderwets “winterklaar” gemaakt worden door alle bladeren weg te harken. Regenwormen vinden er de hele winter voldoende voedsel. Ze bieden ook extra schuilgelegenheid voor bijvoorbeeld insecten en ook kleine zoogdieren zoals de Bosmuis. Egels.

Vogels zoals de Winterkoning kunnen in takkenhopen hun nest maken. Verterende takken vormen een voedingsbodem voor zwammen zoals de aardsterren. Daarnaast kan men delen van de tuin min of meer laten verwilderen. Wat dood hout in de tuin is de perfecte woonst voor onder meer metselbijen.

Maar vooral voor hommels zijn deze verwilderde plekken een zegen.



Verwildering - Maatregelen voor de hommels in agrarische gebieden



De ontrommeling van het landschap is ongunstig voor de hommels.

De intensivering in de landbouw had tot gevolg dat de traditionele houtwallen, greppels en heggen, die de verschillende kleinschalige percelen van elkaar scheidden, vervangen werden door prikkeldraad. Het zijn juist deze kleine, rommelige plekken die ideaal zijn als nestel- en overwinteringsplekken voor hommels.

Ook rommelige overhoekjes zijn een zeldzaamheid geworden. Kleine, rommelige overhoekjes waar een heel jaar lang niets gedaan wordt, zijn eenvoudig in beheer en zeer waardevol als nestplaats voor hommels. Door deze plekjes twee- tot driejaarlijks te laten rouleren kan men voorkomen dat ze dichtgroeien met struikgewas.

Bij verouderde boerderijen vinden we vaak nog de oprijlanen op zandgrond afgezoomd met enkele fruitbomen, een moestuin en een bloementuin naast het woonhuis, rietdaken, oude schuren en oude muren. Omheen de weilanden, bontgekleurd met Gewone Paardenbloem en Madeliefje, staan afrasteringspalen van onbehandeld hout.

In niet-geïmpregneerde afrasteringspalen steken veel vraatgangen van kevers en dat betekent nestgelegenheid voor verschillende bijensoorten. 

Rottend hout, onbehandelde oude weidepalen, ongemaaide ruigtes waren vroeger in ruime mate voorhanden en boden verschillende mogelijkheden voor bijen om te nestelen.

Achter de boerderij zien we Sleedoornhagen en braamstruwelen.   

Verspreid in het landschap vinden we ruderale, ruige, rustige stukken, stenige plekken en stukken liggend dood hout in kleine bosschages.

Bij modernere boerderijen worden giftige stoffen als arseenzuur en chroomtrioxide nog steeds gebruikt als impregneer- en conserveermiddel voor houten weidepalen en worden verschillende chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Deze middelen zijn zeer schadelijk voor bijen (en trouwens ook giftig voor alle andere levende organismen).

Maar ook deze moderne boerderijen en stallen kunnen worden omringd door houtwallen met Wilg-soorten, Sleedoorn, Braam en Meidoorn-soorten. Dit draagt niet alleen bij tot de biodiversiteit maar bevordert tevens de esthetische kwaliteit van het landschap.

Distels hebben een slechte naam en worden vaak bestreden. Het zijn echter belangrijke voedselbronnen voor onze bijen. Verschillende bijensoorten zijn vaak op distels te vinden. Verschillende hommels bezoeken de distels voor de nectar.

Op plaatsen waar men de distelbestrijding als nodig beschouwt, moet de voorkeur gegeven worden aan technieken die een alternatief vormen voor het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Bovendien moeten deze maatregelen zich beperken tot de teelten en niet worden toegepast op aangrenzende gebieden, overhoekjes en braakliggende terreinen.

Het verdwijnen van “rommeligheid” uit het Vlaamse landschap betekent een groot verlies aan nestelmogelijkheden en bloemenrijkdom. Dit geldt zowel voor de dichtheid ervan als voor de diversiteit.

Nog te vaak worden natuurrijke overhoekjes verwijderd en ingelijfd bij de bloemloze monoculturen.



Verwildering – Maatregelen voor de hommels in natuurgebieden



Scherpe bosranden mogen best wat “rafeliger” worden gemaakt door enkele zonbeschenen bomen te ringen en enkele struiken terug te zetten. Vooral in zuidelijk gerichte bosranden ontstaat er hierdoor bovengrondse nestgelegenheid.    

Mantel-zoomvegetaties kunnen een natuurlijke overgang vormen van graslandvegetaties naar bos.

Bosranden kunnen worden gemaaid om verruiging tegen te gaan. Als men 1 keer per jaar in september maait en het maaisel afvoert, dan volstaat dit om de bloemrijkdom in de bosrand te behouden.

Dood hout en afgebroken takken mogen in de bossen blijven liggen.

Omwonenden vragen zich soms af waarom het bos niet meer netjes opgekuist wordt. Een infopaneel kan hen uitleg verschaffen over de toename van de biodiversiteit dankzij dit “beheer van niks doen”.

Graslanden die slechts enkele keren per jaar worden gemaaid zijn vaak bloemrijker en dus interessanter dan men op het eerste zicht zou denken.  

Distels vormen een belangrijke voedselbron (veel nectar) voor bijen en andere insecten en ook voor andere soortgroepen zoals vogels (zaden). Ze vervullen een belangrijke functie in de natuur en hoeven nergens te worden bestreden. 

Ook bloemenweides met verschillende akkerbloemen kunnen nogal vlug worden aanzien als slordig. Een gefaseerd beheer waarbij men brede stroken in een ordelijk patroon maait kan hieraan verhelpen. 



Verwildering - Maatregelen voor de hommels in stedelijke gebieden




Particuliere tuinen

In de stadstuinen moet men durven bepaalde hoekjes van de tuin ongemoeid te laten. In een te nette tuin, waar elke vierkante meter wordt geschoffeld en elk blaadje en takje verwijderd, kunnen geen vlinders of andere insecten overwinteren. Uit onderzoek blijkt dat de plantendiversiteit in de stadsranden hoger is dan deze in het aanpalend landelijk gebied en de stadskern. Hoe groter de stadsoppervlakte, hoe meer planten, maar hoe minder verschillende soorten. In de stadsranden zijn de tuinen doorgaans ook groter dan in de stadskern.

Vaak pas vanaf het moment dat een tuin niet strak meer wordt onderhouden, komen de voor bijen meest interessante planten tevoorschijn.  

Een zelfde graad van verwildering kan men ook toepassen in particuliere tuinen. Kleine ingrepen zoals het in de tuin laten liggen van enkele takkenhopen, bladhopen ter hoogte van de tuinranden of een deel van het gazon minder kort of niet maaien zorgen voor een toename van de natuurwaarden. 

Vaak worden de gazons in de stad gemillimeterd waarbij elke “ongewenste” bloem meteen verwijderd wordt.

Door een gazon minder te maaien krijgen planten als Gewone Paardenbloem, Madeliefje en Klaver-soorten de kans om tot bloei te komen. Door velen echter wordt de aanwezigheid van deze voor bijen zeer nuttige bloemen als “slordig” ervaren.

Een stadstuin kan ook “half-wild” zijn. Op bepaalde plaatsen kan de natuur dan haar  gang gaan; op andere plaatsen kunnen planten die te veel gaan woekeren, zoals bijvoorbeeld Gele Dovenetel, enigszins in toom worden gehouden zodat andere planten de kans krijgen om te groeien en bloeien. In een half-wilde tuin worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt en laat men dode takken en stengels liggen. Muren kan men laten begroeien met Klimop. 

Zevenblad wordt aanzien als een lastig onkruid in tuinen, maar het is een uitstekende bijenplant. Een al te voortvarend geschoffel kan zorgen voor het verdwijnen van dergelijke belangrijke planten.

Ook de rozetten van de Gewone Paardenbloem worden uit veel gazons gesneden. Het enorm aantal bijen en hommels dat voedsel zoekt op deze plant bewijst dat men deze plant zoveel mogelijk met rust moet laten.

Hommels zullen vooral worden gevonden in private tuinen die een stuk beneden het gemiddelde “netheidsniveau”  worden onderhouden. Hommels hebben weinig boodschap aan de principes van de “strak en steriel”-trend.

Alhoewel men in de media nogal hoog oploopt met de “vergroening” van de stedelijke gebieden, zien we toch lokaal een toename van stenen tuinen zonder planten, met kunstgras of hoogstens met enkele uitheemse planten in bakken.

Gaten, kieren en spleten worden dicht gekit en spouwmuren worden volgespoten met isolatieschuim.

Een verwilderde tuin geeft voeding en beschutting voor insecten, waaronder hommels, kost minder energie en zorgt ervoor dat er geen meststoffen of chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt.

Grote, oude bomen met holtes worden sterk teruggesnoeid of verdwijnen volledig. Bovengronds nestelende bijen en enkele hommelsoorten verliezen hierdoor nestel- en schuilmogelijkheden.    

In het overgrote deel van private tuinen is het beheer tot op de dag van vandaag nog altijd puur “op beeld” gericht; eigenaars van private tuinen staan zeer terughoudend om hun tuin ruiger te maken, wellicht uit vrees dat de buren deze tuin al snel als slordig of verwaarloosd gaan bestempelen.

Terwijl het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen geleidelijk door de openbare besturen werd afgebouwd, worden deze voor mens en dier giftige stoffen in particuliere tuinen nog steeds kwistig gebruikt. Door het algemene toegenomen milieubewustzijn van de mensen gebeurt dit gelukkig op een gevoelig kleinere schaal dan vroeger.

Veel van de “onkruiden” die bestreden worden met behulp van herbiciden zijn uitstekende waardplanten door bijen en vlinders.

Door iets minder frequent te maaien en het gebruik van herbiciden en bemesting achterwege te laten) kunnen gazons in tuinen bloemrijk zijn terwijl ze toch hun gazonkarakter behouden. De belangrijkste planten zijn dan gewone Paardenbloem, Witte Klaver, Kruipende Boterbloem, Madeliefje, Draadereprijs en Gewone Brunel.

Het gebruik van herbiciden zorgt ervoor dat de bloemrijke vegetatie verdwijnt. Vaak stelt men daarbij vast dat er nadien op nog grotere schaal verschillende exemplaren van nog minder gewenste planten, zoals Grote Brandnetel en Akkerdistel, verschijnen, precies de storingssoorten die men probeert te bestrijden.

In de plantenlijst opgenomen in deel 3 vinden we bijvoorbeeld Gewone Paardenbloem, Havikskruid-soorten, Witte Klaver, Boterbloem-soorten, Akkerdistel, Zevenblad, Gewoon Biggenkruid, en Gewone Brunel. Deze planten zijn doorgaans goede nectar- en stuifmeelplanten.

Vegetaties die niet gemaaid worden, of maximaal een eenmalige, late maaibeurt krijgen, kunnen fungeren als een buffer voor hommels in de periode dat de volledige vegetatie op andere plaatsen gemaaid wordt. 

Maaien en maaisel afvoeren is noodzakelijk om de vegetatie bloemrijk te houden. Gefaseerd maaien is hierbij noodzakelijk om voldoende bloeiende planten in het gebied te houden. Daarbij dient men minstens 10 tot 20 % van de bloemrijke delen te laten staan; zo blijft er steeds voedsel voorhanden. 

Men kan ervoor kiezen om minstens een hoekje in de tuin te laten verwilderen door simpelweg niets te doen. Planten en dieren kunnen dan ongestoord en op een natuurlijke manier leven.

Takkenwallen in de tuin, waarop men al het snoeihout kan gooien, zijn geliefde schuilplaatsen voor allerlei dieren zoals Gewone Pad, salamanders en slakken. Hommels zoals Akkerhommel, Weidehommel en Veldhommel kunnen er een nest in maken.

Natuurtuinen hoeven niet noodzakelijk compleet verwilderde tuinen te zijn. Integendeel, grassen en Brandnetel-soorten mogen niet alles overheersen. Anderzijds mogen de tuinen ook niet perfect onderhouden zijn.

Ruige hoekjes zorgen voor schuilgelegenheid, nestmateriaal, zaden en vruchten. Slakken maken er ook dankbaar gebruik van. In de broedtijd voeden veel vogels zich vooral met rupsen, spinnen en kalk uit slakkenhuizen. De vogels hebben de kalk nodig voor de vorming van de eischalen. Dichte begroeiingen met klimplanten, houtstapels en nestkasten zorgen voor broedgelegenheid voor de vogels.



Stadsparken en grote stadstuinen

In nog te veel stadsparken valt een hoge mate van “onnatuurlijkheid” op.

Stadsparken hoeven niet overal aangeharkt te worden en kraaknet te zijn en vol te staan met palen en verbodsborden. Een ecologisch groenbeheer kan prima samengaan met een hoge beeldkwaliteit. We stellen vast dat bepaalde modetrends in de groenaanleg bitter weinig rekening met natuurbehoud en -ontwikkeling en al helemaal niet met het aantrekken van hommels en andere bestuivers.

Bloemrijke graslanden, verschraling, variatie, dood hout, aanleggen van waterpartijen en poelen en het mogelijk maken van een natuurlijke verjonging van bosgedeelten betekent niet dat het stadsbestuur een verwaarloosde “stadsjungle” beoogt. De kansen die de stadsnatuur benut zijn niet altijd een onbedoeld gevolg van een zuinig beheer. Een meer natuurlijk beheer zorgt gewoon voor meer natuur. In steden is het beheer echter meestal nog te veel gericht op een fraai en net beeld, waardoor de vegetatie maar in een beperkte mate aan die ideale structuur kan bijdragen. Een zekere mate van verwildering is daarom echt noodzakelijk.

In stadsparken zijn struik- en boompartijen “netjes” onderhouden, zodat er weinig ruige stukjes zijn en dood hout weinig aanwezig is. Het zijn vooral de ruigere delen en het dood hout die nestgelegenheid verschaffen aan hout- en stengelnestelaars.

Op de meeste plaatsen zijn de overgangen van gazons naar opgaande vegetatie in de stadparken abrupt. De gazons zijn strak gemaaid en dood hout wordt vaak verwijderd.

Door in stadsparken niet overal hetzelfde beheer toe te passen als het nogal intensieve beheer dat in sommige delen in het kader van de functie als noodzakelijk wordt geacht, valt veel te winnen.

Wanneer een park groot genoeg is om delen van de gazons als bloemrijk graslanden te beheren, neemt de ecologische waarde van het gebied sterk toe.

Waar er ruimte is voor wat meer verwildering, worden de hommels goed geholpen.  

De aanplantingen in parken worden echter zo sterk gesnoeid dat ze van weinig belang zijn voor bijen en hommels. Bijen en hommels, en trouwens ook andere insecten, zijn er meer bij gebaat als er ruigere zones tussen gazons of grasvelden en de bosrand aanwezig zijn. Er zijn tal van inheemse, bijenvriendelijke struiken zoals bijvoorbeeld Sleedoorn, Meidoorn-soorten en Wilde Liguster, die men hiervoor kan gebruiken.

Aanplantingen van bloemborders gebeurt het best met inheemse ruigtekruiden zoals bijvoorbeeld Grote Wederik, Beemdooievaarsbek, Heelblaadjes, Grote Kattenstaart, Boerenwormkruid en Koninginnekruid.

Een minder intensief maaibeheer zorgt ervoor dat belangrijke hommelplanten de kans krijgen om tot bloei te komen. Gazons kunnen af en toe worden gemaaid, met afvoer van het maaisel. Het gebruik van meststoffen en pesticiden moet worden vermeden.

In gazons die zeer kort worden gemaaid, maken alleen klavers en rozetplanten als Madeliefje en Gewoon Biggenkruid een kans. Bij het gefaseerd maaien wordt bijvoorbeeld een derde van de oppervlakte gemaaid en worden twee derden ongemoeid gelaten. Het jaar daarop wordt een ander derde gemaaid.  

Voor de hele fauna is het beter om ook in de winter een gedeelte van de afgestorven vegetatie te laten staan. Graspollen zijn een schuilplaats voor veel kevers en andere insecten en moeten worden ontzien. Men kan hoekjes van grote stadstuinen volledig laten verwilderen.

In de wat grotere stadsparken vindt men soms moerasbossen en ruige struwelen. Deze zijn ideale leefgebieden voor vogels, rondscharrelende zoogdieren, insecten en andere bodemdiertjes. Deze ruige gebieden zijn niet zo aantrekkelijk om te zien en misschien ook niet zo veilig door de erg dichte begroeiing. Dit creëert een spanningsveld tussen de wensen vanuit de ecologie en vanuit de gemiddelde gebruiker. Door hier zo weinig mogelijk in te grijpen in de vegetatie en deze in de winter ook te laten staan, kan dit “vuiler” ogen. Infoborden kunnen in ecologische beheerde gebieden een woordje uitleg geven voor omwonenden. Mensen kunnen overtuigd worden waarom het allemaal wat minder frequent en – in hun ogen – wat “slordiger” mag. Zo leren ze het onderscheid ook kennen tussen een achterstallig beheer en een ecologisch beheer. Smalle stroken doorheen een bloemenweide kunnen kort worden gemaaid zodat de stroken als een wandelpad kunnen worden gebruikt en de bloemen dus zelf worden ontzien en niet platgetrapt.

Een natuurlijk park is voor kinderen veel avontuurlijker, zonder dat de veiligheid in het gedrang komt.  In zo’n park kunnen zanderige hellingen en soortenrijke graslanden worden aangelegd. Andere delen kunnen iets intensiever worden beheerd als “ligweide” of “zit-weide”.

Door in parken een deel van de gazons te beheren als bloemrijk hooiland kan al veel bijenhabitat ontstaan. De struwelen kunnen natuurlijker worden gemaakt door een geleidelijke overgang van struweel naar graslaag te creëren door een zone met ruigtekruiden toe te staan. 

Bij een natuurlijk beheer, zelfs dat in stadsparken, blijven bladeren liggen en mogen verschillende  bodembedekkers hun gang gaan. Vaak wordt er nog te traditioneel beheerd omwille van een sterk verankerd “netheidsbeeld”.

Grote, ruige gedeelten waar de natuur in hoge mate haar gang kan gaan bieden interessante micro-habitats voor hommels. 



Ecologisch beheerd stedelijk groen

Er moet eindelijk eens komaf worden gemaakt met de nu nog te veel gehanteerde principes van het “groenbeheer” dat tot laat in de tweede helft van vorige eeuw furore maakte waarbij men wilde planten aanduidde met het begrip “onkruid” en men de spontane groei van planten als een echt taboe beschouwde in openbaar groen en private tuinen.

Spitten, schoffelen, wieden en harken waren erop gericht om de grenzen tussen gras en borders zo scherp mogelijk te houden. Madeliefjes, Gewone Paardenbloemen en andere zeer interessante bijenplanten moesten er zoveel mogelijk aan geloven, want op de plaatsen waar men gras had gezaaid, mocht er enkel gras groeien.

Planten die eigenlijk bestempeld worden als “onkruid” zouden gewoon onderdeel moeten uitmaken van de planten van privaat en openbaar groen. Met het bestrijden van het zogenaamde “onkruid” bestrijdt men de biodiversiteit. Veel bijen en ook tal van andere insecten zijn gebonden aan specifieke, van nature voorkomende planten die vaak volledig spontaan opkomen.

Het huidige beheer van het openbaar groen oogt tegenwoordig heel wat natuurlijker. Een ecologisch groenbeheer verbetert de aantrekkelijkheid van de omgeving, zorgt voor meer voedsel en nestgelegenheid voor de hommels en bespaart kosten voor de beheerder.   

Het beheer dat momenteel in veel steden wordt gevoerd is nog te hardhandig voor de natuur. Tijdens het broedseizoen veroorzaken de lawaaierige beheersactiviteiten verstoring. Bij de beheersactiviteiten sneuvelen er ook tal van planten. Groenbeheer is niet hetzelfde als natuurbeheer. Natuurbeheer is van toepassing op de natuur in de open ruimte, zoals hooilanden, heidegebieden en holle wegen.

Groenbeheer houdt het beheer in van de natuur in de stedelijke gebieden. Deze natuur bestaat dan onder meer uit planten die spontaan opkomen tussen de straatstenen, bloemrijke graslanden in stadsparken, muurbegroeiingen op oude stadsmuren of op kerken, perken, plantsoenen en laanbomen.

Bij het groenbeheer zal men meer rekening houden met de menselijke verzuchtingen, zoals het wieden van onkruid om de straten “net” te houden of het snoeien van laanbomen, terwijl het natuurbeheer meer kansen biedt voor een ongeremde ontwikkeling van de natuurwaarden. Meer en meer stemmen gaan op om het groenbeheer dichter te laten aanleunen bij het natuurbeheer en ook in de stedelijke omgeving de natuur meer kansen te geven, bijvoorbeeld hooilanden aanleggen in stadsparken, muurbegroeiingen niet verwijderen of straatbomen niet meer kandelaren als dit voor de veiligheid niet echt nodig is.

In het stedelijk gebied voert men best een tolerant beheer, waarbij men de spontane plantengroei langs de straten zoveel mogelijk gedoogt. Beheer is een ruimer begrip dan onderhoud. Het zwerfvuil wordt natuurlijk zo snel mogelijk verwijderd. De overgangen tussen privédomein naar openbaar domein eisen een zorgvuldig beheer.

Bomen mogen niet in hoogspanningskabels groeien wegens het risico op vonkenoverslag, hetgeen de energietoevoer in gevaar brengt. Men hoeft die bomen niet volledig te verwijderen, maar ze in te korten tot op een veilige hoogte. Indien de boom hierdoor zou wegkwijnen, dan biedt hij misschien ook nog als staand dood hout nest- of schuilgelegenheid voor hommels.

In de plaats van bomen kan men ook hagen met Meidoorn, Gewone Vlier en Braam aanplanten. Deze struiken komen niet hoog en bieden voedsel en nestgelegenheid aan hommels en andere bijen.

Minder onderhoud resulteert uiteindelijk in een grotere soortendiversiteit. In veel levensbehoeften van dieren kan voorzien worden door de bladeren en oud hout en wat verdwaalde stenen gewoon te laten liggen.

Een begroeiing die er meer natuurlijk uitziet (“Nature like”) zorgt voor een vermindering van de onderhoudskosten, is duurzaam, heeft een hogere natuurwaarde en een hoge belevingswaarde door diversiteit en seizoenale veranderingen.

Om dit te bekomen dient het groenbeheer op een meer ecologische manier te gebeuren. Het begrip “ecologisch” reikt hier verder dan “zonder pesticiden”. Men moet om te beginnen minder snoeien en minder maaien.

Er zijn doorgaans al veel plantensoorten aanwezig die niet de kans krijgen om te groeien.

Natuurontwikkeling en een hoge beeldkwaliteit kunnen zeer goed samengaan. Bij de groenaanleg en de stadsontwikkeling moet hiermee rekening worden gehouden. Op grasvelden die nu als gazon worden beheerd kunnen bijvoorbeeld hooilanden worden ingericht. Om de diversiteit hiervan te vergroten kunnen er aanvullend ook planten worden ingezaaid. Maar dit hoeft zelfs niet want met de jaren zal het aantal ook toenemen door een spontane vestiging van soorten.

Er kunnen ook percelen of gedeelten ervan open worden gemaakt (opzettelijk verstoord) zodat zich pioniersoorten kunnen gaan vestigen. Het beheer vereist dan enkel dat de bodem 1 keer per jaar wordt losgeharkt. Ook indien men niet harkte, ontstaat er een strooisellaag, waarin veel organismen zich kunnen ontwikkelen.

Spontaan opkomende pioniersvegetaties met planten als Honingklaver-soorten, Akkerdistel, Speerdistel, Wilde Reseda en Klein Hoefblad zijn voor hommels zeer waardevol.

De pioniersplanten zelf zijn vaak zeer nectar- en stuifmeelrijk en dus aantrekkelijk voor bijen. Het gaat hier over soorten als Echte Kamille, Grote Klaproos, Koolzaad, Slangenkruid, Muizenoor, Honingklaver-soorten; stuk voor stuk zijn het planten met een grote waarde voor bijen.  

Ruigtekruiden groeien in kleine overhoekjes, emplacementen, op fabrieks-en haventerreinen en braakliggende terreinen in en rond de bebouwde kom. Men vindt deze ruigtekruiden ook in lijnvormige landschapselementen, langs waterkanten, vijverranden, spoorsloten, greppels, kanaal- en rivieroevers. Ze leveren een belangrijke bijdrage aan de esthetische kwaliteit van het landschap. Ze bloeien vaak nog op het moment dat de meeste andere planten zijn uitgebloeid of reeds zijn gemaaid. Bloemrijke ruigten moeten bevorderd worden. Ruigtekruiden kunnen ook uitgezaaid of aangeplant worden.

Ook oude mijnterrils, steengroeven en afgravingen en vuilstortplaatsen herbergen vaak een grote variatie aan bloemen, die elders amper nog te vinden zijn. Deze gebieden vormen vaak een waar refugium voor hommels. De open vegetatie biedt ook tal van mogelijkheden voor bodemnestelende bijen.

Op plaatsen waar bijvoorbeeld Boerenwormkruid dominant aanwezig is, kan het hele gamma van op (gele) composieten gespecialiseerde bijen aanwezig zijn.     

Op de plaatsen waar ruigtekruiden groeien kan er bijvoorbeeld om de drie jaar overgegaan worden tot een gefaseerd maaibeheer om opslag van snel opgroeiende houtige soorten (zoals Wilg, langs vijverkanten) te voorkomen. Het maaien gebeurt dan best in de winter.

Ook de vegetaties met ruigtekruiden langs oevers, vijverkanten en stedelijke waterwegen zijn voor de fauna zeer belangrijk. De Slobkousbij bijvoorbeeld vliegt vrijwel alleen op de Grote Wederik.

Basaltglooiingen zijn taluds langs rivieren die bekleed zijn met basaltblokken ter bescherming tegen golfslag. Op basaltglooiingen kunnen er ook verschillende muurplanten voorkomen. In de spleten tussen de basaltblokken vinden we geschikte hommelplanten als Wit Vetkruid, Tripmadam en Bezemkruiskruid.

In bloemrijke bermen en dijken in het stedelijk gebied kan men nog een grote variatie aan bloemplanten aantreffen.

Bij de aanplant van bomen kan men kiezen voor traag groeiende bomen in plaats van bijvoorbeeld populieren, die na een 40-tal jaar al worden gekapt. De uitgroei van zaailingen van bomen en zaad van verwilderende planten op onbetreden plekken geven de stad een toets van tolerantie.

Planten tussen de bestrating worden door de bewoners weinig geapprecieerd. Velen vinden dat de planten moeten groeien op de plaatsen die daarvoor bedoeld zijn. Pleinen bijvoorbeeld zouden volgens de meeste stadsbewoners wel intensief moeten worden beheerd (vrijgehouden van “onkruiden”). Wanneer besturen de bewoners enerzijds op hun wenken bedienen en anderzijds op zoveel mogelijk verschillende andere plaatsen een nulbeheer toepast, dan kan dit alsnog een win-situatie betekenen voor de natuur in de stad. De volledige publieke groene ruimte in de stad hoeft er heus niet spic en span bij te liggen. Men moet de verschillende opkomende kruidachtige planten en soms zelfs struiken en bomen leren waarderen en tolereren.

Kruidengroei op weinig belopen verhardingen zoals randen, rommel-, achteraf- en overhoeken vereisen vrijwel geen onderhoud. Dit betekent ook niet dat er een gebrek is aan beheer.

Het zijn wel spontane uitingen van natuur met bloemen in verschillende kleuren. Behalve eventueel omwille van de verkeersveiligheid zijn er geen redenen om de kruidengroei te verwijderen. Enkel het verwijderen van de afgestorven delen kan voldoende zijn. Dit is dan zowel natuur- als milieuvriendelijk en de functie van de openbare ruimte blijft intact. Dergelijke beheerkeuzes moeten door de bewoners worden begrepen en ondersteund.



Bedrijventerreinen

Op bedrijventerreinen met gebouwen die uit verschillende verdiepingen bestaan met ondergrondse parkings, kan er ruimte voor ruige natuur worden gelaten met besdragende struiken, Sleedoornhagen en wilde planten. Ook een daktuin kan worden beplant met verschillende hommelvriendelijke soorten.

Er kunnen op deze terreinen zelfs bossen, moerassen en poelen worden aangelegd.

Op de ruigere stukken kan een spontane vegetatie ontstaan met planten zoals Kruiskruid-soorten, Fluitenkruid, Gewone Smeerwortel en Gewone Berenklauw. Deze planten zijn waardevol voor verschillende hommels. 



Moestuinen

Doorschietende groenten zoals Prei, Ui en Broccoli en bloeiende kruiden zijn zeer interessant voor hommels, andere bijen en ook andere bloembezoekers. Daarom zal een “slordig” moestuintje veel meer soorten aantrekken dan een strak beheer moestuintje waar amper bloeiende planten aan te treffen zijn. Het zijn precies de eenjarige akkeronkruiden, de doorgeschoten groenten en de weelderig bloeiende kruiden die van een moestuin een aantrekkingspool voor bijen maken.  

Bosaardbei kan bijvoorbeeld als bodembedekker onder Aalbes worden geplant. 

De productiviteit van deeltuinen en moestuinen wordt hoger wanneer hommels en andere bestuivende insecten bevorderd worden. Zij bevruchten immers onder meer aardbeien, courgetten, aubergines en tomaten.

Een volkstuincomplex is akkergrond gelegen in stedelijk gebied. Deze grond is verdeeld in kleine private percelen die door particulieren gebruikt worden als moestuin. In moestuinen kan een pad van Witte Klaver tussen de groenten worden aangelegd, in  plaats van planken of tegels. De grond blijft onbedekt en begaanbaar wanneer het regent. Witte Klaver is bestand tegen lichte betreding en is heel interessant voor hommels.

In moestuinen worden de nog braakliggende perceeltjes snel ingenomen door pionier-plantensoorten. De planten die hier spontaan opschieten worden snel bezocht door solitaire bijen zoals de Gewone Sachembij die er het stuifmeel ophaalt.



Braakliggende terreinen

Braakliggende terreinen met ruderale vegetaties en ruigten staan op veel plaatsen sterk onder druk. Wanneer er een spontane begroeiing opschiet, bestempelt men dit al snel als “vuil” of “slordig”. Deze terreinen worden dan ook meestal vrij snel opgeruimd.

Van onnatuurlijke stedelijke gebieden kan men natuurlijke leefgebieden maken door een eenvoudige maatregel: deze gewoon braak laten liggen en laten verwilderen. Dat kunnen bijvoorbeeld vroegere industriegebieden zijn, terrils van steenkoolmijnen en steengroeves. Ook voormalige militaire gebieden lenen zich hier prima toe.

In elke stad of dorp liggen er ongetwijfeld veel terreinen gewoon braak. Als er op deze terreinen niet al van nature geschikte planten voor hommels aanwezig zijn, dan kunnen deze worden ingezaaid of aangeplant. Op die plaatsen kunnen er ook (bijkomende) nestgelegenheden worden gecreëerd. 

Wanneer er reeds goede bijenplanten aanwezig zijn in de oorspronkelijke ruderale vegetatie, dan dient deze te worden behouden, want veel specifieke bijensoorten zijn afhankelijk van dergelijke vegetaties. In dat geval is het niet nodig om deze planten in te zaaien, aangezien zij vaak vanzelf opduiken. 

Het belang van braakliggende terreinen is vooral groot voor pionierssoorten. Deze soorten hebben het elders moeilijk, dus voor deze soorten bieden deze terreinen een goed leefgebied. Tijdelijke natuur op braakliggende terreinen betekent een beleid van “niks doen”. Men moet dus kunnen aanvaarden dat deze terreinen er wat rommelig uitzien. Op de plaatsen die zich hiervoor lenen kunnen bloemrijke graslanden en hooilanden worden ingezaaid, waarna men een ecologisch beheer toepast.

Braakliggende terreinen worden dan ook beter niet ingezaaid met bloemenmengsels. Ruderale vegetaties kennen immers heel wat specifieke plantensoorten die niet in een standaard bloemenmengsel steken. 



Straten en pleinen

Dankzij het verminderde gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bevinden er zich tal van nectarbronnen gewoon tussen de verschillende vormen van verharding die men in het stedelijk gebied kan aantreffen. De Gewone Paardenbloem is bijvoorbeeld een uitstekende hommelplant.  



Oude muren

Belangrijk bij het bouwen van nieuwe muren met de bedoeling deze met muurplanten te laten begroeien is dat ze worden opgetrokken uit oude, verweerde (bak)stenen en dat die muren niet netjes en strak gemetseld worden, maar onregelmatig, met veel randjes, kiertjes, scheuren en gaten, zodat er een gevarieerd aanbod van vestigingsplaatsen voor planten is.

De muurplanten in stedelijke gebieden verdwijnen als gevolg van luchtverontreiniging, sloopwerken of een overdreven netheidsdrang, waarbij men naast vuilnis ook planten verwijderd. Muurplanten zijn de kleren van de stad. Ze leveren een grote bijdrage aan de biodiversiteit en het genenbehoud van onze wilde flora. Ze verdienen dus alle bescherming.

Voorbeelden van geschikte muurplanten voor hommels zijn Gele Helmbloem en Muurhavikskruid. Deze muurplanten groeien bij voorkeur op oude, verweerde, liefst kalkrijke muren.

Verschillende bijensoorten gebruiken de voegen om tussen te nestelen. Ruimere holtes in dikke muren kunnen door hommels in gebruik worden genomen.