Grashommel
 
Bombus ruderarius





De Grashommel is een zeer zeldzame hommel.

De koningin en de werkster zijn overwegend zwart gekleurd. De kop is zwart. Het borststuk is voorzien van een lange, zwarte beharing. Het achterlijf is bedekt met zwart haar. De achterlijfspunt is oranje behaard. Dit oranje kan naar wit verbleken. De poten zijn voorzien van oranje korfjesharen. De koningin meet tot 18 mm; de werkster tot 16 mm.

Het mannetje heeft een zwart behaarde kop en een zwart gezicht. Het borststuk is voorzien van een grijze kraag. Het achterlijf is voorzien van een grijze band over de achterlijfsbasis. Het mannetje meet tot 14 mm.

Soms is deze hommel geheel zwart gekleurd met uitzondering van de oranje achterlijfspunt, zodat de hommel dan sterk op de Steenhommel lijkt.  Bij de Steenhommel is de beharing op de achterpoten echter zwart en niet oranje.

De tong is middellang tot lang.

Deze hommel is een echte graslandspecialist met een voorkeur voor kleigraslanden, bermen, slootranden en dijken. De soort komt niet voor op droge zandgronden, in veengebieden, in bossen en ook niet in stedelijke gebieden. Deze hommel verkiest open, bloemrijke habitats. Intensief gebruikte landbouwgebieden worden ook gemeden. Deze hommel wordt in Vlaanderen vooral in het kustgebied gezien.

Deze hommel wordt vooral gezien op vochtige hooilanden, bloemrijke graslanden en vochtige weidevogelgraslanden. De soort blijkt vaak op “vette” kleigronden te worden aangetroffen.   

De soort vliegt in één generatie van begin april tot half september. Meerbepaald zijn de koninginnen vanaf april aktief. De werksters verschijnen eind april/begin mei; de mannetjes in juni.

Het nest wordt door de koningin bovengronds gemaakt van grassen en mossen, soms in verlaten muizennesten. De kolonie telt 50 tot 100 individuen. Het nest wordt doorgaans gebouwd in ruigtes in dichte vegetatie die niet jaarlijks worden gemaaid.

Een intensief maaibeheer betekent voor deze hommel niet alleen dat de bloemen verdwijnen, maar ook dat de nesten worden vernietigd.

Het is een beperkt polylectische soort, die vooral op lip- en vlinderbloemigen foerageert. Ruigtes in de nabijheid van grote oppervlaktes met vlinderbloemigen (zoals bijvoorbeeld Rode Klaver) kunnen helpen om deze soort aan te trekken. De hommel heeft immers een voorkeur voor Rode Klaver. De soort houdt ook van Smalle Wikke, Vogelwikke en Luzerne. De koningin wordt vaak gezien op Gewone Rolklaver, Gewone Smeerwortel, Veldlathyrus, Witte Dovenetel en Hondsdraf. Deze hommel kan ook op de Grote Ratelaar worden gezien.

Mannetjes bezoeken doorgaans bloemen met minder lange bloembuizen zoals Akkerdistel, Kruldistel en Witte Klaver. 

In fruitboomgebieden ondervindt deze hommel voedselconcurrentie van Honingbijen tijdens de nestbouwfase, met als gevolg dat de soort in die gebieden geen populatie kan opbouwen.

In Nederland komt deze hommel nog talrijk voor in Zeeland. Hoge dijken zijn ideale nestel- en voedselgebieden. Een hoge begrazingsdruk en intensieve maairegimes op deze dijken hebben dan ook een sterk negatieve invloed.

In Vlaanderen komt deze hommel vooral voor in de polders en de duinen. Monoculturen van Engels Raaigras waar door overbemesting nog nauwelijks bloemen voorkomen zijn waardeloos voor deze hommel. Het agrarische landschap wordt ook te veel opgeruimd, zodat geschikte ruigtes voor de nestbouw ontbreken.

De Gewone Koekoekshommel parasiteert waarschijnlijk de nesten.

Deze hommel kan zich ook in een soort “passief” parasitisme bevinden en samen met de Zandhommel, de Boshommel en de Heidehommel in één nest leven, op die plaatsen tenminste waar deze hommelsoorten nog voorkomen. Dat leidt dan vaak tot gemengde kolonies met werksters en met jonge koninginnen en mannetjes die door koninginnen van meerdere soorten geproduceerd werden.